Image 01 Image 02 Image 03 Image 04 Image 05 Image 06 Image 07
Mythe
Limburg

Bokkenrijders

Bokkenrijders

Onderstaand overzicht heeft niet de pretentie een wetenschappelijke visie te zijn. Het is slechts een bloemlezing van hetgeen er in de diverse boeken over dit onderwerp geschreven is.

Voorwoord

Vanuit Zuid-Limburg (B en NL), evenals in de regio Luik, de Kempen en aanpalend Duitsland opereerden ooit achtereenvolgens 3 bendes die de naam “Bokkenrijders” droegen. Allereerst door armoede gedreven, bundelden mensen van allerlei allooi hun krachten en formeerden groepen die vooral middels brandbrieven de gevestigde orde onder druk probeerden te zetten. De latere bendes hadden ook vrouwen en hooggeplaatsten in hun rijen, zoals burgemeesters en doktoren.

Er bestaan vermoedens dat de Bokkenrijders hogere idealen kenden, gebaseerd op de ideeen van de Franse Revolutie. Daar de gevestigde orde de Bokkenrijders als criminelen bestempelden, uitermate zwaar straften en liefst het bestaan van de Bokkenrijders ontkenden, is over hen in analen en de (objectieve) geschiedschrijving relatief weinig terug te vinden.

De Bokkenrijders waren berucht en beroemd om hun goede organisatie, het vlot terplekke zijn – gezeten op duivelse bokken door de lucht – en hun moed. Pas sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw werd min of meer weer gedoogd dat het fenomeen de Bokkenrijders weer openlijk gesproken werd. Opvallend is dat zonder de schriftelijke geschiedschrijving en de eeuwenlange verzwijging, in heel wat Belgische, Nederlandse en Duitse regio’s het thema “Bokkenrijders” onder de mensen is blijven voortleven. Inmiddels staan de Bokkenrijders in een ander daglicht en is duidelijk dat “bendeleden” in veel gevallen onschuldig. Blijkbaar greep de gevestigde orde het thema aan om hun macht verder te verstevigen door onzinnige en onmenselijke straffen uit te delen, niet gehinderd door al teveel ratio.

Plaatsen van optreden

In zijn primitiefste vorm gezien, waren de bokkenrijders een bende met een aantal onderafdelingen die tussen 1730 en 1790 opereerden in een streek die ruwweg begrenst wordt door de cirkel: Maastricht - Aken - Heerlen - Kerkrade - Venlo - Bree - Hasselt - Tongeren - Maastricht. Het grootste gedeelte van de cirkel beslaat het werkgebied van de zogenaamde "Bende van Overmaas" (het Nederlands-Limburgs gedeelte, gezien vanuit de optiek van de toenmalige bestuurders in Brussel) M.a.w. die landen die in hun ogen over, aan de andere kant van de Maas lagen. Allemaal Staatjes en Heerlijkheden die onder, meestal, Spaans, Oostenrijks en Nederlands bestuur vielen.

Benden, concentraties en aantallen

De totale bende heeft bestaan uit meer dan 1000 personen. Van ca. 800 stuks zijn meer gegevens bekend zoals naam, geboortedatum, vonnis etc. Een zeshonderdtal hiervan zijn gevonnist.

De eerste bende ontstond omstreeks 1730 in de omgeving van Hoensbroek. Een der leiders was Mathias Ponts (vilder). De bende breidde zich uit zowel in het tegenwoordige Nederlands - alsook in dat gedeelte dat tegenwoordig Belgisch- Limburg is. Rond 1740 ontstonden de eerste Belgische benden in de omgeving van Wellen en breidden zich al gauw uit in de Haspengouw en in de Kempen.

De tweede bende ontstond ca. 1755 met als concentratie Herzogenrath. Een der leiders was Joseph Kerckhoffs (chirurgijn)

De derde bende tenslotte kwam ca. 1790 tot stand in de omgeving van Meerssen.

Organisatiestructuur

De organisatie is niet altijd even duidelijk. In de processtukken is eenmaal sprake van "De Overste van alle gouwdieven" en hiermee wordt Joannes Vincken bedoeld, een der leiders en kroegbaas te Merkstein.

Er is eenmaal sprake van "De Generaal". Peter Caspar ter Conig heeft het in het aan hem toegeschreven bokkenrijderslied over "De Generaal" en hij bedoelt hiermee eveneens Joannes Vincken. Als Oversten worden ook nog Baron van Glazenabt en de Maastrichtse bakker Lehaen genoemd.

In de processtukken komen we ook "Kapiteins" tegen, o.a Joseph Kerckhoffs, Mathias Ponts, Willem de Gavarelle, Karel Geurts, Arnold van de Wal alias Nolleke van Geleen, e.a. Ook waren er "Onderkapiteins" of "Luitenants", bijv. Wijn Wijnen uit Wolfhagen en tenslotte Van de "Sergeant" Anthoon Hamers en de Korporaal" Jacques Du Jardin. Er is wel eens geopperd dat de organisatie een soort cellenstructuur had waardoor veel ondergeschikten de namen van de leiders niet wisten.

Bronnen

De kennis over de bokkenrijders is tot ons gekomen via enkele bronnen, namelijk:

  • De processtukken van de veroordeelden.
  • De geschriften van tijdgenoten, zoals o.a. het boek van Sleinada (pseudoniem voor pastoor A. Daniels uit Schinnen.
  • De sagen en volksverhalen, die tot op heden in beide Limburgen verteld worden en opleven in culturele evenementen.

Samenstelling van de bendes

De samenstelling van de eerste bendes bestond hoofdzakelijk uit leden uit de onderste lagen van de bevolking, vilders en andere leerbewerkers, spinners, marskramers, bedelaars en muzikanten. Gaandeweg werd de samenstelling breder. Men treft dan in de ledenlijsten bestuurders, middenstanders, geneesheren, grondbezitters en zelfs een enkele (ex) burgemeester. Mannen en vrouwen konden lid zijn, hoewel van vrouwen niet bekend is of zij leiders waren. In België hadden de vrouwen wel een bepaalde rangvolgorde. De Belgische vrouwen legden ook een eed af, van de Nederlandse vrouwen is dat niet bekend.

De  eed

Om toe te treden moest men een eed afleggen. Hoe dat precies ging is niet altijd even duidelijk uit de processtukken af te leiden. Dit is niet zo verwonderlijk als men bedenkt dat de processtukken meestal letterlijke weergaven waren van hetgeen een verdachte op de pijnbank onder helse pijnen meedeelde.

Toch zijn er enkele vaste rituelen uit te distilleren:

  • De eedaflegging vond plaats in de huizen van de kapiteins of in veldkapellen.
  • De kapitein (soms gekleed als geestelijke) zei de eedformule voor en het aspirant lid moest hem nazeggen met twee vingers, en soms de duim, omhoog gestoken.
  • Essentie was het afzweren van God en het toezweren van de duivel.
  • De belofte om zijn medeleden zelfs onder foltering niet te verraden.
  • In Heerlen is er sprake van dat in de eed de belofte werd gedaan "de armen van de buit te laten meedelen".

De ceremonie was vaak een persiflage op de katholieke mis, een soort zwarte- of omgedraaide mis. Men zette bijvoorbeeld een voet op het kruisbeeld of op een Mariabeeld of vertrapte hosties. De eedaflegger betrad de kapel achterwaarts lopend of kruipend. Soms was er op het altaar een afgesneden hand geplaatst met hierin een brandende kaars. De kapitein schreef, na beëindiging van de plechtigheid, de naam van de eedaflegger in een boekje en liet het hem tekenen, hetzij met zijn naam, hetzij met een kruisje als hij de schrijfkunst niet machtig was. De beëdigde kreeg voor aanvang en na afloop iets te drinken, meestal enkele glaasjes brandewijn waarin de kapitein in sommige gevallen een groen poeder deed. Na het drinken hiervan volgde een soort bedwelming en "men voelde zich gelijk een beest".

De  naam van de bende

Zelf hebben de leden zich nooit Bokkenrijders genoemd. Zij noemden zich Gesellen of Complicen. De autoriteiten spraken van "De Bende van Nagtdieven" of "De Godlooze Gezwoorne Bende van Knevelaers en Nagtdieven". Het volk noemde hun Bokkenrijders omdat men dacht dat zij op bokken door de lucht vlogen, iets dat ook, hoe gek het ook mag klinken, een enkele keer door bokkenrijders op de pijnbank bevestigd werd. Bovendien kon de naam ontstaan doordat ze een eed zwoeren aan de duivel (de bok).

De  bedoelingen

Wat betreft de bedoelingen van de bendes bestaan er verschillende, onderling nogal afwijkende meningen. Deze bestonden reeds in de achttiende eeuw en zijn tot op heden blijven voortleven:

  • Het waren een stelletje bandieten en gauwdieven die alles uitsluitend deden, vaak gedreven door honger, om het persoonlijk gewin zonder enige andere bijbedoeling, Deze stelling is welhaast onhoudbaar indien men bedenkt welke onmenselijke straffen men riskeerde voor een buit die, na verdeling, meestal bestond uit enkele kledingstukken, een pot boter of een gering geldbedrag.
     
  • Het was een van hogerhand geplande opleiding tot een vrijkorps dat bij voldoende grootte een greep naar de macht zou doen. Naarmate de bende evalueert ziet men ook dat het aantal overvallen minder wordt maar met inzet van meer mensen. Soms zijn er, volgens de verslagen, meer dan 100 mensen bij betrokken. Kortom meer een krijgsoefening dan een rooftocht.
     
  • Het waren geen bandieten maar meer schelmen van het formaat Robin Hood die probeerden een eerlijker verdeling van goederen te bewerkstelligen en dus vanzelfsprekend de toenmalige clerus, autoriteiten en welgestelden verachten. Ze begonnen met kleine bendes en hoopten zodanig uit te groeien dat een meer structurele aanpak mogelijk zou zijn. Een soort voorlopers van de Franse revolutie dus.
     
  • Het betrof een stelletje godsdienstfanaten en drugsgebruikers, een beetje de voortzetting van de heksen uit de zestiende eeuw.
     
  • De bokkenrijders hebben nooit bestaan, het is een idee dat op de pijnbank is afgeperst door de toenmalige autoriteiten om zodoende hun falen in het opsporen van de daders te camoufleren.

Bovenstaande tekst baseert zich in belangrijke mate op de inhoud van de documenten geschreven door dhr. J. Innemee en dhr. J. Corstjens.

De afbeelding is een illustratie uit 'De Geschiedenis der Bokkerijders in 't voormalig Land van 's-Hertogenrode', door Wilhelm Gierlichs, uitgever: J.J. Romen & Zonen, Maaseik, 1939.

© 2024 Filip Gybels