De Heksen van Beselare
Al een maand of drie wordt Beselare, nabij leper, in opschudding gebracht door een geheimzinnig kattenspektakel: de oostkant van het stille dorp wordt elke avond opgeschrikt door een vreselijk kattenconcert. Overdag is er geen kat te zien, maar als de avond gevallen is, lopen ze bij honderden, meer, bij duizenden over de Kattenput, een brede kom in de eenzame oosthoek van Beselare. Wie niet ver van de Kattenput woont, loopt 's nachts als bespookt en behekst rond. En vindt rust noch duur. Velen liggen uren wakker van het lawaai, het gemiauw, gegrol en geblaas van de katten.
Klaas Boever sluit een weddenschap af om drie stopen bier. Hij zal door die kattenzee waden. Drie vrienden zullen meegaan. En de volgende avond zitten ze in "Het Sparrengat", niet ver van de Kattenput, stevige borrels te drinken. Daarna trekken ze op de katten af, onverschrokken, waarom zouden ze bang zijn? Met een dikke stok in de vuist en hun hoge laarzen aan ...
Als een golf komt de kattenvloed naar de vier helden toe. De vrienden lopen op de vloed in, stampen naar de katten, slaan met de stokken, op en neer, links en rechts, ze schoppen en ze brullen, maar alles tevergeefs. De kattenvloed stijgt. En geen enkele kat kunnen ze treffen. 't Is of ze erdoorheen slaan. 't Is of ze van damp zijn. Ze trekken hun jassen uit omdat ze bezweet zijn van het vechten. Maar na twee uur vechten vluchten ze weg van het kattenveld, naar huis. Als de moeders zien hoe hun zonen zijn toegetakeld, schreeuwen ze: "In godsnaam, wat is er gebeurd?" De kerels antwoorden niet, lopen naar bed, wentelen zich in hun dekens en liggen te rillen van de koorts en de angst. De dokter wordt erbij gehaald, maar ook hij krijgt geen woord uit hun mond. Hij schrijft hete kalmerende dranken voor, schudt zijn hoofd en gaat heen. Eén van de moeders brengt de pastoor op de hoogte en beweert dat de jongens behekst zijn. "Er zijn meer heksen dan je denkt, meneer pastoor," zegt ze nog. "We zullen zien," zegt de pastoor.
En de volgende zondag zit het kerkje zo goed als vol voor de mis. Op het einde van de mis bidt de pastoor het Laatste Evangelie, dat donder en bliksem, dat duivels en heksen bindt en bezweert. Na dat evangelie slaat de pastoor gewoonlijk het dikke massaal dicht. Deze keer niet. Hij laat het boek open liggen. De mensen van Beselare staan op en gaan naar huis. Maar kijk, niet allemaal. Veertien vrouwen blijven zitten. Hun knieën op de zitting geklemd. Ze kunnen niet weg. Ze zitten als versteend. Ze zijn lijkbleek maar hun ogen schieten vuur en vlam. De pastoor komt uit de sacristie en kijkt de heksen aan. Hij stapt naar het altaar en legt het misboek dicht. En nu veren de heksen op en lopen, ja, vluchten de kerk uit. Eén moeder heeft alles gezien maar de pastoor zegt dat ze moet zwijgen.
En vanaf dat ogenblik zijn de katten weggebleven. De vier kattenjagers zijn op slag genezen. En ook zij zwijgen erover in zeven talen. Maar Beselare herdenkt elk jaar zijn beruchte heksen in een heksenstoet.