De Bokkenrijders (L. Augustus)
In de achttiende eeuw zou er in Zuid-Limburg en omgeving een grote bende dieven en rovers hebben huisgehouden, de zogenaamde Bokkenrijders. De bende telde honderden leden en zou van 1730 tot rond 1775 overvallen hebben gepleegd op kerken, pastorieën en grote hoeven. Volgens de gangbare voorstelling was het een soort geheim genootschap, waarvan de leden een eed op de duivel hadden afgelegd in het vertrouwen dat ze door de duivel werden geholpen hun geheim te bewaren. Het volk geloofde zelfs dat de duivel in de gedaante van een bok de dieven hielp om zich snel te verplaatsen.
In de twee eeuwen die sindsdien zijn verstreken, is het thema bokkenrijders behandeld in allerlei verhalen, romans en toneelstukken, zelfs in een televisieserie . De romantiek eromheen groeide voortdurend en ontnam het zicht op de werkelijkheid. De naam "bokkenrijders" wijst al op een fantasievoorstelling, alsof mensen op een bok door de lucht reden. De vele verhalen hebben bovendien het doen en laten van de bende nog aangedikt en tot een fantastisch iets gemaakt.
Een nuchter onderzoek van de documenten uit die tijd geeft een heel andere kijk op het bokkenrijdersverhaal. In de jaren 1741 en 1742 vond er in en rond Kerkrade een serie van tien inbraken plaats, waarbij tegen de bewoners geweld werd gebruikt. Volgens de verklaringen van de slachtoffers waren er drie tot tien personen bij de diverse overvallen betrokken. Er was kennelijk een bende aan het werk.
De schout van Kerkrade arresteerde in november 1742 een jongeman die bij een gewone diefstal betrokken was geweest. Deze zou volgens hem ook wel aan de gewelddiefstallen hebben deelgenomen. Uitwendige bewijzen leverde de schout niet, maar hij liet de jongeman zo lang pijnigen, totdat deze een paar gewelddiefstallen "bekende" en enkele personen als medeplichtigen noemde. Deze werden gearresteerd en op hun beurt via de pijnbank tot "bekentenis" gebracht en tot het noemen van complicen. Daarop volgden in Kerkrade en aangrenzende plaatsen steeds meer arrestaties. Het was het effect van een voorttollende sneeuwbal, die steeds groter werd.
Justitie op drift
De justitie in oostelijk Zuid-Limburg arresteerde in een half jaar tijd meer dan 120 personen die allemaal bij één of meer van de gewelddiefstallen rond Kerkrade betrokken zouden zijn geweest. 120 Verdachten voor tien diefstallen! Als bewijs voor hun schuld golden slechts de verklaringen die door anderen op de pijnbank waren afgelegd.
Ook diefstallen uit het verleden werden in 1743 toegeschreven aan de gearresteerde personen, speciaal de kerkdiefstallen die in de jaren dertig waren gepleegd en niet opgelost. Via de pijnbank verkreeg de justitie weer de gewenste bekentenissen.
Uiteindelijk wekte het bij de justitie verbazing dat de beschuldigden slechts door toepassing van de pijnbank bekentenissen aflegden, dat de meesten naderhand hun verklaring herriepen en dat sommigen vlak voor de openbare terechtstelling hun onschuld uitschreeuwden ten overstaan van de toegestroomde menigte. Daar moest in de ogen van de justitie meer achter zitten, dat zou wel het werk van de duivel kunnen zijn. En inderdaad gaf een verdachte te Montfort in oktober 1743 tijdens een pijnlijk verhoor toe, dat hij met enkele anderen God en Zijn moeder Maria had afgezworen en zich toegewijd aan de duivel.
De justitie was eer nu van overtuigd niet alleen met een dievenbende te maken te hebben, maar zelfs met een goddeloze bende. De straffen waren dan ook niet zacht. In één jaar tijd werden bijna 100 personen ter dood gebracht, de meesten opgehangen, verschillende levend verbrand, een enkeling gevierendeeld. En dat in de verlichte achttiende eeuw. De hoogste rechterlijke overheid te Brussel greep in en maakte in 1745 een einde aan de vervolgingen.
Naar aanleiding van een gewelddadige inbraak te Schinnen in maart 1750 arresteerde de schout twee dorpelingen. Weer werd er niet gezocht naar uitwendige bewijzen, maar werden de verdachten via zware folteringen tot "bekentenis" gebracht en tot het noemen van medeplichtigen. Hun werd ook een nachtelijke insluiping te Geleen in de schoenen geschoven. Als gevolg van de pijnlijke verhoormethoden werden binnen enkele maanden 23 personen uit de twee dorpen ter dood gebracht als lid van de herleefde goddeloze bende. De groep heeft in 1924 zelfs een aparte naam gekregen: "de bokkenrijders met de doode hand". Een van de beklaagden had namelijk op de pijnbank bekend day zij de goddeloze eed hadden gezworen ten overstaan van iemand die de hand van een dode met daarin een brandende kaars vasthield ! Er zijn geen reële aanwijzingen dat deze bende heeft bestaan.
Wanneer in de volgende twintig jaar in Zuid-Limburg en vooral in het aangrenzende gebied enkele geruchtmakende inbraken plaats vinden (in 1756, 1762, 1763 en 1770) schrijven de justitiële autoriteiten in het land van 's Hertogenrade en Valkenburg deze toe aan de herleefde goddeloze bende. Het hoogste rechtscollege te Brussel, de Souvereine Raad van Brabant, had in 1752 nadere regels willen opstellen aangaande het gebruik van de pijnbank en het arresteren van personen, namelijk dat niemand meer gearresteerd mocht worden op grond van beschuldigingen die met behulp van de tortuur (folteringen) waren verkregen. Helaas zijn deze richtlijnen niet uitgevaardigd.
Waandenkbeelden
In het land van 's Hertogenrade werd een jongeman van 18 jaar gearresteerd, die men in januari 1771 via de pijnbank deed bekennen dat hij deelgenomen had aan de diefstallen uit 1770 en zelfs aan die van 1763 en 1762, dus als negenjarige! Hij noemde bij de foltering ook medeplichtigen. Die werden gearresteerd en kwamen op hun beurt op de pijnbank. Zij "bekenden" uiteraard en beschuldigden weer anderen. Opnieuw volgde er een massale golf van arrestaties en terechtstellingen. Binnen een paar jaar tijd zijn er toen in het land van 's Hertogenrade 95 personen opgehangen of in de gevangenis overleden.
In december 1772 arresteerde de justitie van Heerlen drie inwoners die een paar zakken graan in de Caumermolen hadden gestolen. Zij gaven de diefstal toe, maar omdat de justitie in hen leden van de goddeloze bende zag, meende zij die mannen op de pijnbank te mogen leggen. De uitslag laat zich raden. Daarop werden in Heerlen tientallen personen gevangen genomen en weer via onbeperkte folteringen tot 'bekentenis' gebracht.
De golf van arrestaties rolde over het Staatse land van Valkenburg heen tot aan de Maas. Overal werden mensen opgepakt, onder andere in Klimmen, Valkenburg, Beek, Geulle en Elsloo. De zogenaamde Bokkenrijdersbende bereikte een duivelse omvang en dat allemaal door het toepassen van de tortuur bij de verhoren. En de justitie kende door haar waanidee geen genade: in een paar jaar tijd zijn er in dat gebied 186 mensen terechtgesteld of in de gevangenis overleden.
Het waandenkbeeld omtrent de Bokkenrijders heeft in Zuid-Limburg enkele honderden slachtoffers geëist: ongeveer 400 zijn er in de drie vervolgingsperioden terechtgesteld of door foltering overleden, 120 wisten te vluchten of uit de kerkers te ontsnappen. Uit de dorpsgemeenschappen verdwenen dus in totaal 520 personen. Rekent men daarbij de gezinnen die onverzorgd achterbleven, dan dringt het besef door welk verschrikkelijk onheil en onrecht destijds in aangericht door onjuiste procesvoering.
Het is zaak dat genealogen en streekhistorici afstappen van de romantische idee over de Bokkenrijders. Zij moeten nagaan waarom bepaalde personen het slachtoffer werden van de vervolgingsdrift. Waren het randfiguren? Bestond er een rancune tegen hen? In 's Hertogenrade bijvoorbeeld lijkt er een vete te hebben bestaan tussen de familie Kirckhoffs en de oude schepenfamilie Hennes.
Wie waren de bestuurderen en de leden van de schepenbanken? Welke relaties en contacten bestonden er tussen hen; namen zij gemakkelijk ideeën van elkaar over? De mythe van de Bokkenrijders moet verdwijnen en plaats maken voor een reële kijk op de trieste werkelijkheid.
In het aangrenzende Gulikse land waar de meeste diefstallen en overvallen zijn gepleegd, is er geen sprake van een bokkenrijdersbende. De justitie had er speciaal verlof nodig van het hof in Düsseldorf om bij verhoren de tortuur toe te passen en beschuldigingen die op de pijnbank waren afgelegd golden niet als voldoende bewijs om anderen te arresteren. Een gezonde rechtspleging heeft daar geen bende doen ontstaan!
Drs. L. Augustus
Bovenstaande tekst is verder uitgewerkt in het artikel van L. Augustus, Vervolgingsbeleid en procesvoering tegen de Bokkerijders. Het ontstaan van een waandenkbeeld in, in: Publications de la Société historique et archéologique dans le Limburg 127 (1991), pp. 69-153.
Een plaquette in Valkenburg
Bovenstaande visie van drs. L. Augustus wordt tegenwoordig door historici gezien als de enig juiste. De processen waren een gevolg van een justitiële dwaling en de bokkenrijders bestonden alleen in de hoofden van al te voortvarende schepenen en schouten.
In dit kader is er in Valkenburg een plaquette in de maak, die de Bokkenrijdersprocessen in herinnering brengt. Het betreft hier geen verheerlijking van de Bokkenrijders, maar een herinnering aan een sombere periode van felle vervolgingen en het overmatig gebruik van de tortuur.
De plaquette werd op zaterdag 13 november 1999 door burgemeester drs. Constant Nuytens en wethouder mr. Kittie Huntjens onthuld aan de gevel van het voormalige stadhuis van Valkenburg, thans in gebruik als streekmuseum. Op die plek stond eertijds het landhuis, waar misdadigers in afwachting van hun proces werden opgesloten en later berecht.
Ze is gemaakt door frater Leo Disch van de abdij Sint Benedictusberg te Mamelis en vervaardigd in opdracht van de Historische Kring Land van Valkenburg en Heuvelland. Dankzij steun van de SNS-bank, Stichting Historische en Heemkundige Studies in en rond het Geuldal, stichting Vrienden van het Streekmuseum, de gemeente Valkenburg aan de Geul en enkele anonieme sponsoren kon de plaquette verwezenlijkt worden.
Tortuur gaf voeding aan Bokkerijdersmythe
door Richard Willems
Bij het Streekmuseum in Valkenburg is zaterdag een plaquette onthuld om honderden vermeende Bokkerijders, die in de achttiende eeuw door gerechtelijke dwalingen als leden van een geheime misdadigersbende terechtgesteld werden, te herdenken.
Het fantastische maar verkeerde verhaal rondom de Bokkerijders is bij velen wel bekend: een geheim genootschap van misdadigers dat zich verzekerde van een pact met de duivel om op getemde bokken door het luchtruim te kunnen scheren. Nu hadden gedurende de achttiende eeuw wel degelijk inbraken, diefstallen en berovingen in Zuid-Limburg plaats. Dat al die misdrijven bijgeschreven kunnen worden op het conto van een in het geheim opererende groep, is echter nooit vast komen te staan. Sterker nog: er is in de voorbije twee eeuwen niet één aanwijzing boven water gekomen die inderdaad wijst op het bestaan van een bende. Laat staan dat er ooit bewijs is geleverd voor een diabolische samenzwering of bokken met een vliegbrevet. Vast staat daarentegen wel dat in de tweede helft van de achttiende eeuw honderden mensen zijn gemarteld en ter dood werden veroordeeld, omdat de rechterlijke macht dácht dat zij Bokkerijders waren. Verdachten van inbraken en diefstallen werden op de pijnbank doelbewust tot bekentenissen gedwongen om voeding te geven aan deze mythe. Anders gezegd: juist door het toepassen van tortuur tijdens verhoren werd de Bokkerijdersbende leven ingeblazen. Terwijl het in werkelijkheid ging om los van elkaar opererende kruimeldieven, inbrekers en struikrovers die hedentendage veelal met dienstverlening of een korte celstraf bij de rechter vandaan worden gestuurd.
Het begon in 1741 toen zich in de omgeving van Kerkrade een serie inbraken voordeed, waarbij tegen bewoners geweld werd gebruikt. De schout van Kerkrade liet daarop een jongeman arresteren die bij een van de diefstallen betrokken zou zijn geweest. Harde bewijzen leverde de schout geenszins, maar hij liet de verdachte wel zo lang pijnigen totdat hij een paar diefstallen met geweld bekende' en ook nog enkele medeplichtigen erbij lapte. Deze werden eveneens in de boeien geslagen en via martelpraktijken tot onzin-verhalen en beschuldiging van anderen gedwongen. Daarop volgden weer meer arrestaties en zo was er bij justitie en in de volksmond al heel gauw sprake van één grote bende.
Toen in oktober 1743 een verdacht 'bendelid' uit Montfort tijdens verhoor ook nog toegaf dat hij samen met enkele anderen God en Maria had afgezworen, sleepte justitie onmiddellijk Mefisto erbij. Zo werd het idee van een diabolische samenzwering geboren.
En zware straffen bleven niet achterwege. Alleen al tussen 1743 en 1745 werden honderd mensen als lid van de Zuid-Limburgse Bokkerijdersbende tot de dood veroordeeld. Velen, onder wie ook volkomen onschuldigen en zelfs enkele minderjarigen, eindigden met hun hoofd in de strop. Anderen werden levend verbrand of zelfs gevierendeeld, al naar gelang de voorliefde of ziekelijke afwijking van de zittende rechter.
Rond 1745 werd het even stil rond de vermeende Bokkerijdersbende, ook onder invloed van de hoogste rechterlijke macht die destijds in Brussel zetelde en een voorlopig eind aan de vervolgingen maakte. Toen een paar jaar later echter opnieuw enkele geruchtmakende inbraken in de regio werden gepleegd, begon het spel weer van voren af aan. Een golf van arrestaties rolde tussen 1756 en 1770 over Zuid-Limburg en overal werden verdachten opgepakt, van Vaals en Heerlen tot aan de Maas. In totaal heeft de mythe rond de Bokkerijders in de tweede helft van de achttiende eeuw aan zo'n vierhonderd mensen het leven gekost, of door foltering of door de uitvoering van het doodvonnis. Nog eens 120 mensen wisten te ontsnappen uit de kerkers, alvorens ze op het schavot terecht kwamen. Pas rond 1775 kwam er een eind aan de gerechtelijke dwalingen, voornamelijk omdat beschuldigingen verkregen door marteling toen niet meer als voldoende bewijs golden voor het oppakken van verdachten. Voor de vierhonderd slachtoffers van de Bokkerijders-mythe werd zaterdag, op initiatief van de Historische Kring Land van Valkenburg en Heuvelland een herdenkingsplaquette onthuld, die is aangebracht tegen de gevel van het Valkenburgse Streekmuseum. Dit gebouw deed in de achttiende eeuw dienst als gevangenis en martelkamer voor de zogenaamde Bokkerijders, die al met al nog minder ophadden met de duivel dan bokken gemeen hebben met geitenkaas.
Met dank aan drs. L. Augustus, Heerlen.