De Bokkenrijders (F. Van Gehuchten)
Het cliché luidt: “De Limburger is volgzaam, braaf, bescheiden”. Het imago van de bokkenrijder staat haaks op dat vooroordeel over de goedaardige, zeemzoete oostgouwer. De bokkenrijder zette zich vast in onze beeldvorming als een rebel, een Robin Hood, een durver, een arme maar intelligente fopper van het gerecht. Is het daarom dat de Limburger deze goede slechterik zo koestert?
Omstreeks 1772 escaleerden de processen tegen bokkenrijderbenden in Overmaas. In die periode gingen in het Haspengouwse Wellen misdadigers van start die zichzelf in hun brandbrieven bokkenrijders noemden, "geregeerd door de duivel". De hysterie kon ook hier beginnen.
Schelmen en vier groepen bokkenrijders
In de periode voor de bokkenrijders (1745-1775) waren in de Antwerpse Kempen, het Hageland en Limburg vele groepen zogenaamde schelmen actief. Ze bestonden uit soldatenkinderen, bedelaars, landlopers, zigeuners, joden, Walen, … Het waren zware jongens en lichte meisjes van heel laag allooi, bekend onder schuil, dek- en bijnamen zoals Hoere An, Engelmie, zat Nelleken, Tist den hazemond, Calotte, Doddeldries, Boerken, Klein Peerken, … Een waterval van overvallen, een vloedgolf van misdaden bedreven ze in hun kort maar turbulent leven. Het waren pure nomaden zonder vast gezin, vaste woonplaats of vast beroep. Ze hadden een patent op gewapende roofovervallen bij nacht en in bende. Daarbij martelden ze de bewoners, brandden hun voeten, trokken ze op in de schouw, goten ziedend spekvet op borsten en benen, … tot de schuilplaats van het geld was opgebiecht.
Vooral de Antwerpse Kempen en West-Limburg werden geteisterd. Hun buit verkochten ze in Hagelandse helersholen. Het gerecht sloeg hard toe met klopjachten, folteren, opknopen, radbraken, paalwurgen en branden. Maar de schelmen waren hardnekkig en de drossaards konden slechts een fractie van de zware misdaden oplossen. Toen kwam de brandbrief van Wellen en plots kreeg de misdaad een andere dimensie.
Bokkenrijderprocessen kenmerken zich vooral door een godlasterende eed en duivelse rituelen.
Vier Limburgse monsterprocessen dragen bokkenrijderkenmerken, de groep:
1. Wellen-Stevoort en 20 Haspengouwse dorpen (1773-1776)
2. Ophoven-Geistingen-Kessenich (1785-1786)
3. Bree-Bocholt-Gruitrode (1786-1791)
4. Neeroeteren-Maaseik (1793-1795)
Zes mannen in Wellen bekenden dat zij zelf ’s nachts op grote bokken door de lucht vlogen. Ze bevestigden met een eed en stierven op die bekentenis. Toen Nolleke van Geleen de eed in Bree afnam op het afgodsbeeld Crona, begon hij als een bezetene te blaffen en sprak met iemand waarvan zij dachten dat het de duivel in hoogst eigen persoon was. In drie groepen bekenden mannen dat zij seksorgieën hielden en dat geweren klaar stonden om een staatsgreep te plegen.
De gedachte van een magische vlucht op dieren naar geheime, nachtelijke bijeenkomsten paste in het stereotype van de heks. Dergelijke verhalen veroorzaakten een panieksituatie als er zich ergens op korte tijd vrij veel misdaden voordeden. De bokkenrijders zouden zich immers door hun duivels pact ongrijpbaar maken. Hun uitspattingen kregen zo een ruchtbaarheid dat de naam "bokkenrijder" synoniem werd voor een Limburgs georganiseerd misdadiger in die tijd. De lokale bevolking worstelde jarenlang met haar nefaste imago. Anderhalve eeuw later werden nog initialen gebruikt voor betrokkenen van toen; belastende stukken voor bepaalde personen verdwenen uit de archieven.
In de Limburgse geschiedschrijving van de achttiende eeuw is de bokkenrijdergeschiedenis één van de meest beschreven en ook meest omstreden onderwerpen. Mythevorming en emoties voerden veelal de boventoon en ondanks de vloed aan literatuur blijft veel nog duister.
Om de duistere nevelen boven de bokkenrijderhoofden te zien optrekken moeten drie scheidingslijnen worden getrokken tussen:
1. De echte historische feiten en volksoverlevering of fantasierijke literatuur.
2. De vier echte bokkenrijdergroepen met hun godlasterende eed en de ‘gewone’ schelmen en misdadigers in die tijd.
3. De gewone bewijsvoering en de afgeperste verklaringen op de pijnbank, waar de beul iedereen deed bekennen wat het gerecht wou horen.
Gedurende vier jaar (1998-2002) heeft historicus François Van Gehuchten uit Tessenderlo zich aan deze opdracht gewijd. In het werk: “Bokkenrijders. Late heksenprocessen in Limburg (1773-1795)” worden de vier monsterprocessen uitvoerig geanalyseerd, louter vanuit de geschiedkundige context en gekoppeld aan de escapades van de schelmengroepen. Voor het eerst komt er een duidelijk chronologisch feitenrelaas want wat is er nu in feite gebeurd? Was de bestraffing terecht? Welke schuld hadden zij werkelijk? Wat bezielde hun bestrijders? Zijn er gelijkenissen tussen de vier groepen en ten slotte waarom was dit fenomeen alleen in Limburg mogelijk?