Leonard en het Leonardkruispunt
Het is heel lang gelegen gebeurd, in een tijd waarin er nog geen auto's bestonden zodat iedereen zich te voet of met paard en kar moest verplaatsen. Er leefde in die tijd een eenvoudig man dichtbij het Zoniënwoud. Hij woonde samen met zijn ouders, broers en zussen.
Zijn naam was Antoine Leonard Boon, maar iedereen noemde hem Leonard. Het landbouwersgezin woonde in een klein dorp dat een merkwaardig oord was dat Jezus-Eik heette, op zich al een naam om niet te vergeten. Dagelijks kwamen er bedevaarders van heinde en verre hun liefde en dank betuigen aan Onze-Lieve-Vrouw, want Jezus-Eik was een oord van toewijding aan de Moeder Gods.
Het gezin waarvan Leonard deel uitmaakte, hield ook een herberg open omdat er met landbouw alleen niet zoveel te verdienen viel en omdat het gezin zeven kinderen telde was een tweede inkomen nodig om al die mondjes te voeden. Bedevaarders waren daarom in de herberg graag geziene gasten. Enkele jaren gingen voorbij en op een dag stierf Jean-Baptiste, de vader van Leonard. Snel werd het grote gezin ontmanteld. De oudere broers verlieten het nest en gingen elk hun eigen weg. Zo ook Leonard.
Dwars door het woud liep een weg die Jezus-Eik met de grote stad verbond: de "Caseijde Domaniael". Daar kwamen reizigers en wandelaars te voet of met paard en kar voorbij, ook waren er landlopers die de doortocht door het woud onveilig maakten. Leonard dacht : "Als ik langs deze weg een uitspanning maak, kan ik misschien de voorbijgangers iets verkopen." Het duurde niet lang of Leonard liet een woonwagen midden tussen de bomen, niet ver van de weg, plaatsen. Hij had de beste plaats uitgekozen want een paar honderd meter verder kruiste de weg een tweede baan die ook druk gebruikt werd.
Leonard betrok de wagen. Rond de klassieke 'Leuvense stoof' waarvan de buis boven het dak uitstak, had hij een bed, een kast, een tafel en een paar stoelen geplaatst. Als hij zijn "stoof" liet branden bleef de rook als een mist tussen de bomen hangen en hulde zijn woonst in geheimzinnigheid. Onder de woonwagen had hij ook een gracht gegraven die hij als kelder gebruikte. Daar kon hij proviand stockeren en al het heerlijkst dat hij zijn gasten wilde bieden. Boven de ingangsdeur had één van zijn vrienden het volgende opschrift geschilderd: "A l'ambulance estaminet - Leonard Boon - Vive le bon Faro".
Zijn woonwagen was dus meer dan een gewoon staminee. Het was een "ambulance", een plaats waar mensen in nood altijd hun toevlucht konden nemen. Je wist tenslotte maar nooit met al die landlopers en boeven in het woud. Maar eerst en vooral kon je bij Leonard je dorst lessen. Faro bijvoorbeeld was een welbekende biersoort die in de nabije stad gebrouwen werd. De klanten lieten niet op zich wachten. Koetsiers kwamen er hun pint pakken terwijl hun paarden een korte pauze gegund werd. Voorbijgangers en reizigers konden er even uitblazen: dames in mooie lange jurken en heren op hun paasbest. Het bier vloeide rijkelijk. Als het weer het toeliet werden de klanten buiten bediend onder een primitief zeildoek.
Leonard was een joviaal en sterkgebouwd man. Hij trok de klanten aan. Het was aangenaam met hem enkele ogenblikken door te brengen want hij had altijd iets te vertellen. Ook was hij altijd bereid hulp te verlenen. Zijn woonwagen in het bos was voor velen een zekerheid. Men wist dat, in geval van nood, Leonard de geschikte man was om je toevlucht bij te zoeken.
Maar mooie liedjes duren niet lang. Op een dag kreeg Leonard bezoek van het bestuur van "Water en bossen". "Toon ons je papieren eens, Leonard". Leonard had nooit stappen ondernomen om een vergunning aan te vragen. "Zonder toelating mag je hier niet blijven; als je hier niet snel weg bent, zal je gerechtelijk vervolgd worden", dreigden ze. Dit was een streep door de rekening. Leonard werd verplicht op staande voet zijn kroeg te sluiten. De wanhoop nabij trok hij nog diezelfde dag het bos in. Doelloos zwierf hij tussen de prachtige beuken. "Wat moet ik nu in godsnaam nog beginnen op mijn leeftijd?" dacht hij. Tot hij ineens, ter hoogte van het Kapucijnenbos, een jonge jager op zich af zag komen lopen.
"Kan u mij helpen, mijnheer?" vroeg de jonge man. Zijn jagerstenue was van de allerfijnste kwaliteit. Zo een mooi kostuum had Leonard nog nooit gezien. Hij sprak ook een beleefde en verzorgde taal: "Ik ben verdwaald en loop hier reeds de hele dag in het rond. Ik zou voor het donker wordt naar de stad terug willen". Leonard stelde de jongeman gerust. Hij kende het woud door en door en was graag bereid hem uit zijn benarde situatie te helpen. Terwijl zij samen door het bos liepen vertelde hij zijn slechte ervaringen met de administratie en drukte zijn vertwijfeling uit. De jongeman luisterde aandachtig maar zei niets. Toen Leonard de jongeman de weg uit het woud had getoond, namen ze afscheid van elkaar. Toen zei de jonge jager: "Misschien kan ik u helpen. Mijn naam is Boudewijn, ik ben officier bij de grenadiers en ... kroonprins" (Prins Boudewijn leefde van 1869 tot 1891) "Ik zal deze zaak laten onderzoeken." Hij noteerde de naam van Leonard in een boekje dat hij op zak had en nam de richting van de stad en het koninklijk paleis.
Leonard kon zijn oren niet geloven. Opgewekt keerde hij terug naar zijn woonwagen en heropende terstond zijn staminee. Enkele dagen later kwam enkele mannen van het militair politiekorps op bezoek. Zij kwamen wel vaker bij hem drinken, maar die dag brachten zij een opzienbarend bericht: "Leonard, wij hebben heel goed nieuws voor jou: je mag je wagen hier laten staan". Leonard was opgetogen en begon dadelijk plannen te maken. Hij zou uitbreiden; zo legde hij achter de wagen een vijvertje aan. Zijn energie kon niet op. Hij plantte zes sparrenbomen, epicea's, om zijn uitspanning duidelijk te markeren in die uitgestrekte beukenkathedraal. Ernaast installeerde hij een breed terras, kocht twee waakhonden en een zestigtal kippen die vrij in het bos rondscharrelden. Naast lekkere dranken kon hij op zijn menu met één specialiteit uitpakken: "Omelet op z'n juzekeseiks".
Het staminee trok opnieuw veel volk. Het waren gouden tijden. Leonard was alom bekend. Sommige reizigers maakten zelfs een omweg om bij hem in de vrije natuur een pint te komen pakken en een omelet te eten. Toch begonnen al spoedig allerlei geruchten de ronde te doen dat Leonard toch de woonwagen zou moeten verlaten. Dat liet hij niet zomaar gebeuren: in Jezus-Eik woonde de Hofmaarschalk van de koning die Leonard goed kende. "Mijnheer de Comte, zou u voor mij een goed woordje kunnen doen en Prins Boudewijn op de hoogte willen brengen?" vroeg hij. In minder dan geen tijd werd het gerucht de kop ingedrukt en Leonard kon zijn zaak verder zetten.
Toen gebeurde wat niet mocht gebeuren. De jonge prins werd ziek, zwaar ziek. Na vier dagen stierf hij. Het verdriet van de koning, zijn familie en de hele bevolking was groot. Het land was zijn kroonprins kwijt. Ook Leonard vernam het droevige nieuws. Hij wist wat hem boven het hoofd hing. Het duurde niet lang of de mannen van de administratie sloegen opnieuw toe. Ditmaal was het menens. Leonard moest opdoeken. De droom was uit: hij moest zijn levenswerk tussen de bomen achterlaten.
Leonard vestigde zich in een huisje aan de rand van het woud dat hij eigenhandig had gebouwd, maar op grond die niet van hem was. Zo duurde het niet lang of hij moest opnieuw verhuizen. Toch bleef hij daarna aan de rand van het woud wonen en wel in een herberg "Laiterie des Trois Fontaines" die hij zelf uitbaatte. Ongelukkig was hij niet. Op late leeftijd vond hij toch nog de ware en stichtte een gelukkig gezin met drie kinderen, een zoon en twee dochters. Het waren gelukkige jaren.
Achter zijn huis, midden in het bos liet Prinses Marie d' Arenberg, het "Kasteel van de Eenzaamheid" bouwen. Zij betrok het kasteel met haar vier kinderen en wou de toegang tot het domein dwars door het goedje van Leonard laten trekken. Daarvoor zou het huis gesloopt moeten worden en Leonard werd verplicht voor de zoveelste keer een andere woonst te zoeken. Ditmaal werd het hem echter teveel en enige tijd later overleed hij (in 1912). Zijn huis werd nooit afgebroken.
Het is vijf voor acht. De wagens flitsen in een hels tempo voorbij. Aan de overkant staan ze in vijf rijen aan te schuiven; de twee tunnels, over mekaar gebouwd, kunnen het verkeer haast niet meer aan. De decibels halen topwaarden, de pollutie is niet meer te meten. Als enige getuigen staan zes epicea's er een beetje triest bij, ze vallen wat uit de toon tussen hun hoge broers. Kippen scharrelen er niet meer rond. De vijver is gedempt en de woonwagen is reeds lang verdwenen.
Betrekkelijk weinig mensen weten nog wie hij was of waar de naam vandaan komt van het welgekend druk verkeersknooppunt tussen de A4/E411 en de Brusselse Ring R0 nabij Tervuren in het Zoniënwoud.
Op de radio wordt dikwijls de verkeerssituatie gemeld: "Er is file op de E411 tussen Jezus-Eik en het Leonardkruispunt".