Jan met de slobkousen
Jan met de slobkousen, heer van Chimay, was een fel jager. Maar hij kende geen maat en stormde vaak, samen met zijn vrienden, dwars door de rijpe graanvelden van zijn buren in Couvin. Deze laatsten waren daar uiteindelijk zo woedend om, dat ze besloten wraak te nemen, en een keer, toen Jan zich wat van zijn vrienden had verwijderd, namen de inwoners van Couvin hem gevangen en sloten hem op in het kasteel van hun stadje, in een onderaards hol waarvan zij alleen het bestaan kenden. Elke ochtend kreeg Jan een broodje en een kruik water en daar moest hij het dan mee doen. Zeven eindeloze jaren zat hij daar opgesloten, zonder dat zijn familie of vrienden ook maar konden vermoeden waar hij gebleven was.
Op zekere ochtend echter was Bazelaire, een boerenjongen, bij het kasteel van Couvin aan het oefenen met zijn kruisboog. Het toeval wilde dat zijn pijl terechtkwam in een spleet, waardoor wat schaars licht doordrong in de kerker van Jan met de slobbekousen. Toen de jongen zijn pijl wilde oprapen, nam Jan hem vast bij zijn hand, vertelde hem wie hij was en bezwoer hem zijn vrouw op de hoogte te brengen.
Dat gebeurde en de inwoners van Chimay ontstaken in een felle woede, liepen te wapen, bestormden het kasteel van Couvin en bevrijdden hun heer. Deze laatste liet het kasteel, waar hij zoveel jaren in ellende had doorgebracht, met de grond gelijkmaken, terwijl hij uitriep:
"Couvé, je hebt lang op me gebroed, maar je zult nooit nog iemand bebroeden."
(Couver betekent broeden en tussen Couvé en Couvin is de afstand maar klein).
Bazelaire werd vorstelijk beloond en werd de stamvader van een hoogstaande familie in het graafschap Chimay.