Image 01 Image 02 Image 03 Image 04 Image 05 Image 06 Image 07
Sage
Deinze

Keizer Karel en het klooster zonder zorg

Keizer Karel

Op een keer toen Keizer Karel in Oost-Vlaanderen een rondreis maakte, zag hij op zijn weg een klooster staan met een heel klein achterpoortje, waarop het opschrift "Hier leeft men zonder zorg" geschilderd stond. De vorst was daarover niet weinig verwonderd en kon zijn ogen bijna niet geloven.

- "Dat is schier onmogelijk", dacht hij. "Is er nu iemand op de hele wereld die kan leven zonder zich om iets bekommeren? Ik, als keizer, ik heb altijd een hoofd vol zorgen en in dit klooster op zichzelf een klein keizerrijk zou nooit op iets te peinzen vallen! Maak zoiets de ganzen wijs."

En zodra de keizer in een herberg van het dorp afgestapt was, vroeg hij de bazin om de abt van het zonderlinge klooster te halen. Men kan zich inbeelden hoe die uit zijn lood geslagen was, toen hij hoorde dat hij bij Keizer Karel ontboden werd.

- "Wat mag ik nu toch wel misdaan hebben?", vroeg hij zich af. Hij onderzocht onderweg wel honderdmaal zijn consciëntie, maar kon onmogelijk een slechte daad ontdekken.
- "Ik ben te scheep en ik moet varen", besloot hij.
Toen de abt voor de keizer verscheen. drukte deze zijn verwondering uit over wat hij gezien had. Nu wist de abt hoe laat het was en hij glimlachte van tevredenheid.

- "Sire. verwondert u zich daarover? Wel dat is heel eenvoudig: wij eten, drinken en slapen, en voor het overige trekken wij ons niets aan."
- "Wel, eerwaarde abt. dat mag zo niet blijven duren. Opdat gij eens voor iets zoudt te zorgen hebben, verplicht ik u mij morgen de drie volgende vragen te beantwoorden.

- Ten eerste: Hoe diep is de zee?
- Ten tweede: Hoeveel koestaarten heeft men nodig om de afstand van hier naar de zon te meten?
- Ten derde: Wat zijn mijn gedachten?

- En zie dat ik niet te klagen heb, of ge zult het gelag betalen."

Hierop trok de abt druipneuzend naar zijn klooster. Hij kende geen enkel rustig moment meer en martelde zijn hoofd om te weten wat hij de keizer kon antwoorden. Als 't klokje van de abdij klepte en alle paters tot het gebed riep, wandelde onze abt nog altijd in de tuin rond. Hij was zo in gedachten verzonken, dat hij noch hoorde noch zag. Was de donder naast hem gevallen, hij zou het niet bemerkt hebben.

- "Dat zijn toch dingen!", dacht hij. "Wat komt een mens toch niet allemaal tegen in zijn leven! 't Is mij onmogelijk een antwoord te vinden. Misschien kan er me iemand uit mijn netelige toestand redden. Onze molenaar bijvoorbeeld, dat is een vindingrijke kerel."

En kijk, wie over de duivel spreekt, ziet zijn staart. De molenaar kwam net het achterpoortje binnen, met een zak bloem op zijn rug. Hij was niet weinig verbaasd, toen hij de abt die altijd zonder zorgen was, daar zo eenzaam met een diepzinnig gezicht zag staan. Wat mocht er gebeurd zijn? Zonder complimenten ging hij naar hem toe en vroeg wat er op de lever lag.

- "Ja, heb maar medelijden met mij", zei de geestelijke en hij vertelde de molenaar zijn belevenis.
- "Ha, zit ge voor zo een kleinigheid met dergelijke muizenissen in uw hoofd?", lachte die. "Laat mij betijen en het spel zal wel goed aflopen.

Morgen kom ik naar hier, ik trek uw pij aan en ik zal de keizer eens een fijne neus zetten.''

In het begin wilde de abt daar niets over horen, maar uiteindelijk liet hij zich toch door de molenaar overhalen en de zaak was geklonken.

's Anderendaags trok onze mulder met een hart als een koekenbrood naar de keizer.

- "Wel, eerwaarde abt, hebt gij een antwoord gevonden?", vroeg de keizer op strenge toon.

- "Ja, ja, zeker Sire.''
- "Nu, laat horen.''

- "Sire, de zee is een steenworp diep. En om de afstand van hier naar de zon te meten, is er maar één koestaart nodig, als hij lang genoeg is. En wilt u nu weten, wat u peinst? Wel, u meent dat de abt van het klooster vóór u staat, en 't is de molenaar."

De keizer had er niet weinig pret mee. Hij lachte dat hij schokte en als hij daarmee niet stopte, dan lacht hij nog.

25 februari 2017
14 oktober 2024

© 2024 Filip Gybels