Kleudemansbeek
Het verhaal speelt zich af in een stukje “nomansland” tussen Sint Ulriks Kapelle en Sint Martens Bodegem. Circa 1935 ...
Onze Pa was toen op vrijersvoeten. Hij woonde te Kapelle en hij had ter gelegenheid van Bodegem-kermis er een meisje leren kennen, dat hem ten zeerste beviel. Dat gebeurde meer met jongelieden uit beide dorpen. Maar in de tijd dat er geen bussen, geen trams en weinig auto’s waren, was de korste weg van Kapelle naar Bodegem een doodgewone simpele voetweg. Nu noemen ze dat “een wandelpad”. Dat vanop de Krekelendries begon om doorheen een bos, over de Molenbeek in Tenbroek aan de spoorweg uit te komen. Toen nog de niet-geëlectrificeerde lijn 50 bis met goede ouderwetse stoom. Pa moest daarna alleen nog de spoorlijn overklauteren (wat nu strikt verboden is) nabij “Broekvet” om enkele ogenblikken later zijn geliefde te kunnen omarmen.
Kludde (Kleude), overigens afkomstig uit het Antwerpse, en aldaar sterk bevriend met Lange Wapper, werd in onze omgeving gesignaleerd en besloot de jeugd alhier een loer te draaien en hun liefdesleven effen te bemoeilijken. Het probleem van Kludde was zijn keet (ketting). Hij was namelijk om een mij onbekende reden verplicht om met een zware ijzeren ketting aan zijn linkerenkel rond te lopen. Hetgeen vanzelfsprekend enig verrassingseffect bij zijn aankomst teniet deed.
Kludde besloot zich te verbergen onder het houten bruggetje van de Molenbeek, midden het bos. De “Molenbeek”, die toen nog een mooie echte brede beek was. Geen riool. Het meest courante scenario was dat Kludde (natuurlijk al rammelend) te voorschijn sprong, gehuld in een stinkende zwavelwalm, en iedereen die over het brugje wou gewoon tegenhield. Zelfs die stoere venten van toen schrokken zich een raap bij zijn verschijning. Vergeet niet dat ze meestal dat wegske namen bij valavond of ’s nachts (terugweg) en dat vanuit Kapelle reeds het “Eksterveld” moest overwonnen worden om beneden bij de beek te geraken. De omgeving was luguber en onheilspellend. Vooral bij volle maan. Meestal hadden die gasten ook enkele pintjes op.
Kludde stonk vreselijk naar solfer en toebak en zijn ogen puilden uit als twee vuurbollen. Velen lieten van ’t verschieten hunne fiets vallen (als ze die bij hadden) en krabbelden even achteruit terug van waar ze kwamen.
Maar ze waren zich ervan bewust dat de confrontatie met Kludde moest worden aangegaan ; ze wilden geen 5 km lange omweg langs Bodegem-Statie aangesmeerd krijgen. Ze probeerden zich dan ook redelijk inschikkelijk te tonen. Ze dienden te antwoorden op een van zijn “verschrikkelijke vragen”. Wie het antwoord niet kende, moest onherroepelijk terug en mocht dus het brugske niet over...kwam als gevolg daarvan te laat bij zijn lief...miserie ; of kwam veel te laat thuis...ook miserie.
Maar die vragen waren dus niet “van de poes” en onze Pa zei dat niemand er ooit een juist kon beantwoorden. Behalve hijzelf.
- Hoeveel haren staan er op het hoofd van “Staaf de Smid”?
- Wanneer gaat “Marie van den Bekker” haar eerste kind kopen?
- Hoeveel graden heet is het in de Hel?
- Hoeveel liter water in “druppels” uitgedrukt giet “Sjarel de melkboer” bij zijn melk?
Kludde variëerde zijn vragen, maar de antwoorden waren altijd : “Verkeerd”...en...kere weerom. Het gebeurde dikwijls dat ze hunne fiets ter plaatse vergaten en wegliepen. Om ’s anderendaags, met de klaren, uit den hoop fietsen den hunne te komen ophalen... Veel meisjes maakten het “af” omdat hunne vrijer te laat en vol modder op de afspraak verscheen en veel jongens kregen van thuis enkele weken huisarrest omdat ze hunne fiets verloren hadden en naar toebak stonken. Kortom, iedereen had het gemunt op “Kludde”. Tot onze Pa er zich zou mee bemoeien.
Hij trok op een winterzaterdag bij valavond richting Bodegem. Over het Eksterveld. Vol goede moed. Maar toch met rillingen over gans zijn lijf. Een weddenschap met de kameraden en de schrik om “af te gaan” bij zijn lief, zorgden er echter voor dat hij doorbeet. Stilaan naderde hij de brug. Ineens springt Kludde al rammelend te voorschijn, druipend van de nattigheid. Hij was namelijk juist uitgegleden en vreselijk slecht gezind. Hij “doempte” nog meer dan gewoonlijk. Den “doemp” kwam zelfs uit zijn oren. Hij was namelijk verstrikt geraakt in zijn eigen ketting.
Pa deed het bijna in zijn broek van ’t verschieten, maar vermande zich. Hij schuifelde resoluut één pasje voorwaarts, en onmiddellijk terug drie grote stappen achterwaarts.
“Awel slimme?” vroeg Kludde. “Wat gaat dat snulleke al bibberend naar Bodegem doen?”
Onze Pa had blijkbaar zijn tong ingeslikt.
Maar Kludde schoot in actie.
“Als je weet hoeveel sterren er aan de hemel staan mag je door.”
Onze Pa keek benepen omlaag richting de tip van zijn rechterschoen, om daarna onmiddellijk omhoog te kijken en hij begon te tellen. Eerst de linkerkant van het firmament en daarna de rechterkant van het uitspansel.
Kludde schokte van het lachen! En bleef maar schokken ...
“Zesentwintigmiljoen achthonderdvierentwintigduizend tweehonderdnegenenvijftig” ... broebelde Pa.
Kludde keek hem aan gelijk een koe die de eerste stoomtrein ziet passeren. “Mis” riep Kludde.
“Just” zei Pa, “en als ge wilt moogt ge het natellen”.
Kludde kon niet anders dan beginnen controleren ... Tellen dat hij deed ...
Pa profiteerde van zijn onoplettendheid en muisde er stilletjes over het brugje vanonder ... naar zijn lief toe.
En Kludde bleef maar tellen ... Hij kreeg er een stijven nek van ...
Enkele weken later zat hij er nog steeds na te tellen; hij was al negen keer moeten herbeginnen wegens bewolking ... Veel goesting om jongelui tegen te houden had Kludde ook niet meer. Ook te veel schrik van opnieuw op “nul” te moeten herbeginnen.
Op het einde van die zomer vond men een verroeste ketting aan de oever van de “Molenbeek” kortbij de brug.
Met dank aan Raymond Praet