Image 01 Image 02 Image 03 Image 04 Image 05 Image 06 Image 07
Legende
Geel

Sint-Dymphna

Dymphna van Geel

Een document van omstreeks 1247 verhaalt voor het eerst, in het Latijn, het leven van de H. Dymphna (ook Dymfna, Dimfna, Dympna of Dimpna), maar het gebeuren speelt zich vijf eeuwen vroeger af.

Dimpna was de dochter van de heidense Ierse koning Damon en een christelijke moeder van grote schoonheid. Haar moeder liet Dimpna in het geheim dopen door priester Gerebernus. Toen Dimpna amper 14 jaar was stierf haar moeder. De koning was ontroostbaar na het verlies van zijn gemalin; niets of niemand kon hem nog enige vreugde verschaffen. De hovelingen gaven hem daarom de raad een nieuwe vrouw te zoeken die in schoonheid zijn vroegere vrouw zou evenaren. De uitgezonden raadslieden kwamen echter allen onverricht terzake terug, want een dergelijke vrouw was niet te vinden; maar zij raadden de koning aan zijn eigen dochter te huwen. Gegrepen door een duivelse begeerte, vroeg de koning dus zijn dochter ten huwelijk.

De diepgelovige Dimpna werd hierdoor zeer geschokt en wees het aanzoek beslist af. En om aan haar vaders toorn te ontsnappen, vluchtte zij weg samen met haar biechtvader Gerebernus. Over zee en langs de Schelde kwamen zij te Antwerpen, waar zij veiligheidshalve verder het land en de bossen in de Kempen introkken. Te Geel vonden zij een kapel, toegewijd aan St. Maarten. De kapel van de H. Martinus te Geel is dan weldra een bekende plaats. In de nabijheid daarvan bouwden zij zich een nederige hut. Hier leefden ze als kluizenaars en zorgden voor de armen en behoeftigen.

Maar de koning had reeds het spoor van de vluchtelingen gevonden tot in Antwerpen vanwaar hij weer zijn raadslieden het land instuurde om Dimpna te vinden. Zo kwamen de verkenners te Westerlo, dicht bij Zammel. Toen zij daar het gelag betaalden in de herberg, merkte de waard op dat een uitheemse maagd, die een weinig verder woonde, met dezelfde munt betaalde, en dat zij vergezeld was door een oude priester, een man en een vrouw.
Zich niet bewust van zijn onvrijwillig verraad verschafte hij hun nadere inlichtingen over hun verblijf. (De overlevering voegde daaraan toe dat, toen ook de waardin met uitgestrekte arm de richting aanwees, deze arm tot haar straf uitgestrekt bleef.

Toen de verkenners spoorslags naar Antwerpen terugreden en daar aan de koning boodschapten dat zij Dimpna gevonden hadden, trok deze meteen er op uit om zijn dochter te Geel weer te zien. Ook nu weigerde Dimpna halsstarrig in te gaan op het onmogelijke voorstel van haar vader. De koning ontstak hierop in een waanzinnige woede en onthoofdde eigenhandig zijn dochter. Ook Gerebernus liet hij onthoofden, en beide martelaren werden door de inwoners piëteitsvol begraven. Op die graven werd weldra gebeden tegen waanzin.

Toen later de martelaren werden opgegraven om de relieken in de kerk de eer van de altaren te geven, werden de gebeenten van Dimpna en Gerebernus aangetroffen in twee blanke lijkkisten van witte zandsteen, een materiaal dat hier onbekend was. Zo geloofden de inwoners dat de martelaren destijds door de engelen begraven werden. Zij aanriepen hen als heiligen ter genezing van allerlei ziekten, maar vooral tegen krankzinnigheid, opdat Dimpna door haar vader in een vlaag van waanzin werd vermoord. Haar relieken werden overgebracht naar Geel (de overblijfselen van de heilige Gerebernus naar de kapel te Sonsbeck bij Xanten (Duitsland) - zijn hoofd echter bevindt zich nog te Geel)

Van heinde en verre kwamen de bedevaarders naar Geel om op het graf van de heilige Dimpna gedurende negen dagen genezing af te smeken; weldra verblijvend in de "ziekenkamer", een tegen de kerk aan!eunend gebouw. Wegens de grote toeloop van "bezetene en pelgrims" moesten dezen hun beurt afwachten om in de "ziekenkamer" de "novene" of boete te doen. Voor die wachttijd zochten zij onderdak bij de Geelse inwoners. Deze devotie ligt aan de basis van de latere "gezinsverpleging" voor psychiatrische patiënten te Geel. In de 19de eeuw kwam deze zorg onder de staat en kende een grote bloei. In 1970 verbleven er ca. 1700 patiënten te Geel, 1350 bij pleeggezinnen en 350 in de gesloten inrichting. Gezinsverpleging was en is een unicum in de wereld, dat voor Geel de erenaam verwierf van "Barmhartige Stede".

Er is te Geel een Sint-Dimpnakerk opgetrokken in bruine en witte ijzerzandsteen (demergotiek), 1349-1480, met onvoltooide toren. Er bevinden zich het graf en de relikwieën van de Heilige Dimpna, fraaie Antwerpse retabels, het Dimpnaretabel van Jan van Waver (1515) en een Passieretabel, met schilderwerk van Goswin van der Weyden, en in het koor het praalgraf van Jan van Mérode en zijn echtgenote Anna van Gistel door Cornelis Floris De Vriendt (1544). Tegen de zuidkant van de kerk is er een ziekenkamer, 16de eeuw, waar vroeger zieken verbleven. Voorts fraaie schilderijen en beeldhouwwerk. Tevens bevindt zich te Geel het Sint-Dimpna- en Gasthuismuseum. Het huidige gebouw, 1687, van het in de 12de eeuw gestichte hospitaal, herbergt een interessante collectie meubilair, schilderijen, voorwerpen van tin, ijzer, hout en glas, porselein en liturgische voorwerpen, naast andere bezienswaardigheden.

Op 19 mei 1990 vond er een verbroedering plaats tussen het Vlaamse Geel en het Duitse Xanten. Reden voor deze toenadering van beide steden was een "vijandelijke overname". Volgens de legende roofden tijdens de middeleeuwen "Rovers uit Xanten", de schrijnen van de Heilige Dimpna en de Heilige Gerebernus. Deze scène wordt in het hoogaltaar van de St. Dimpna kerk in Geel voorgesteld. Alle 5 jaren wordt tijdens een folkloristische stoet de stadsgeschiedenis van Geel voorgesteld, waaronder ook de wandaad van Xanten. De laatste Dimpnadagen, met vele manifestaties en de stoet rond het spektakel Gheelamania vonden in mei 2005 plaats.

De Heilige Dymphna is de patrones van de bezetenen en geesteszieken en de beschermheilige tegen epilepsie, incest slachtoffers en krankzinnigheid. Feestdag: 15 mei.

Geraadpleegde bron(nen): 

© 2024 Filip Gybels