Claes de brouwer
Op zekere dag werd in de kluis een wichtje gevonden van het mannelijk geslacht en van onbekende ouders. Een paar brouwers ontfermden zich over de vondeling en besloten zich rechtstreeks tot keizer Karel te wenden. Het was namelijk rond de tijd dat de keizer persoonlijk naar Bierbeek kwam om er op vraag van de vrouwen de dronken mannen te kastijden die na de mis in de herbergen bleven hangen en hun laatste cent verteerden. Aandachtig luisterde de keizer naar het verhaal over de vondeling en hij besloot dat het kindje onder de bescherming zou worden gesteld van het Broederschap der Hoegaardse Paenboeren (waaruit in 1560 de Brouwersgilde zou ontstaan) De uitspraak van de keizer luidde dat al de Hoegaardse brouwers om de beurt de vondeling een tijdje zouden opnemen in hun huis tot hij volwassen zou zijn.
Het manneke werd Claes genoemd, naar het Hoegaardse dialect voor kluis, de plaats waar hij was gevonden. In gevolge deze keizerlijke beslissing kende Claeske van jongs af al de brouwketels van Hoegaarden en meer nog, hij proefde van alle brouwsels die er gemaakt werden. Zo leerde hij het goede bier onderscheiden van het minder goede en wat hij bovenal leerde was het Hoegaardse bier waarderen. Later zou hij zelfs de fouten van de ene brouwer verbeteren met de kunde van de andere, want hij kende alle knepen en geheimen van de paenhuysen.
Claeske werd niet alleen de beste brouwer van Hoegaarden, maar zelfs van vele uren in het rond. Vaak kwam men bij hem om raad. Wel bleef hij klein van gestalte, maar daarover zei hij dan lachend: "Hoe kleiner, hoe slimmer." Hij had ook een klein spraakgebrek "te kort van spanhaar". Zo zegde hij steeds toen zijn pot met bier werd gevuld: "Hogar, hogar." Hiermee wilde hij beduiden dat hij zijn pint voller wou, hij wou ze hoger gevuld zien, want hij kon ongelooflijk veel drinken zonder het minste teken van dronkenschap. Hij zei dan dat het een kwestie van weten en kunnen was. De brouwers die hem in het begin niet begrepen dachten dat hij "Hogad" zegde, het dialect van Hoegaard en vanaf toen noemden zij hun witbier "Hogad" (Hoegaard).
Bij de corporatie der paenboeren was het de gewoonte jaarlijks de brouwer die de beste Hoegaard had gemaakt tot bierkeizer van dat jaar uit te roepen ter ere van keizer Karel. Hij immers beschermde de Hoegaardse bierbrouwers tegen al te ijverige tolbeamten. En dan was het steeds Claeske die als scheidsrechter optrad en met kennis van zaken al de bieren proefde tot wanneer hij zijn keuze had gedaan. Op dat gewichtig ogenblik sprong hij op een bierton, ledigde nog een stoop en duidde met plechtig gebaar de beste bierbrouwer aan.
Hij leed echter vier maal per jaar aan een oktaaf, in het begin van elk seizoen. Dan verdween hij telkens gedurende acht dagen en trof men hem aan in al de herbergen van het dorp en de streek, maar in geen enkele taveerne of cabaret dronk hij meer dan acht pinten en per dag bezocht hij niet meer dan acht bierinstellingen. Als men dan vroeg hoeveel pinten hij had gedronken antwoordde hij: "niet meer dan acht per keer." Maar na acht dagen was zijn oktaaf genezen.
Claeske leefde meer dan honder jaar, men sprak zelfs van honderd twintig jaar. Hij schreef zijn hoge ouderdom toe aan de heilzame kracht van het bier. Hij is nooit getrouwd geweest, daar had hij geen tijd voor, want dan zou hij zijn zinnen niet meer op het bier kunnen gezet hebben. Hij heeft ook nooit alleen gewoond, want gans zijn leven bleef hij om de beurt bij een Hoegaardse brouwer inwonen, waar hij gratis bier hielp brouwen.
In zijn testament liet hij al zijn bezittingen over aan de brouwersgilde, te weten zeven reeksen van zeven grote bierstopen, één reeks voor elke dag van de week. Sindsdien kwam de Hoegaardse bierstoop zo hoog in aanzien. Zijn testament bevatte ook nog een speciale wens en laatste wilsbeschikking, namelijk in een biervat begraven worden om in de andere wereld geen spijt te hebben bierbrouwer te zijn geweest.