Image 01 Image 02 Image 03 Image 04 Image 05 Image 06 Image 07
Sage
Maldegem

Rietje Koane

Rietje Koane

Er was eens in de 16de eeuw een adellijke familie, namelijk Philips De Schone en zijn vrouw Johanna de Waanzinnige. Ze hadden een dochter, Eleanora, die geboren was in 1498. Doch de drang naar een zoon, een troonopvolger, was zo groot dat een tweetal jaren later, Johanna de Waanzinnige, in verwachting was.

Tijdens een everzwijnenjacht in de bossen van Damme en Brugge kondigde de nakende bevalling zich plots aan. In allerijl werd Johanna met een koets naar ’t Gewad in Gent gevoerd waar ze toen woonden. Maar al onder de weg van Maldegem werd de situatie kritiek. Ergens te velde werd in uiterste nood aangeklopt bij een huis. Daar woonde een eigenaardig koppel namelijk: Hendricus van ’t Veld samen met zijn eega. Hendricus die vet- en kanesmelter was om den brode een soort alchemist. Hij smolt en zocht naar de steen der wijzen om van koper, goud te kunnen maken, maar dit lukte hem niet.

Het was dus bij deze man Rie van ‘t Veld dat Johanna de Waanzinnige beviel van een tweeling op 23 februari 1500. Haar naam de Waanzinnige was ze waardig, want ze kreeg het krankzinnig idee dat de buitenwereld niet mocht weten dat ze van een tweeling bevallen was. Volgens haar mocht er slechts één zoon ter wereld gebracht worden. Deze moest de troonopvolger van Philips de Schone worden, namelijk Keizer Karel. Ze toog met dit kind naar het Prinsenhof in Gent waar ze toen woonden en schreven het kind in te Gent op 24 februari 1500.

Voor haar vertrek naar Gent liet ze Rie van ‘t Veld zweren dat hij het kind in alle geheim zou opvoeden. Mocht er ooit iets gebeuren met Kareltje dan zou het andere kindje, Rietje genaamd, de plaatsvervanger zijn.

Om eventuele latere betwistingen te niet te doen gebood ze Hendricus een bronzen beeld van het tweede kind te maken en het te voorzien van het Runenteken dat voorkwam op de zegelring en het jachtmes van Philips de Schone, ze liet dit achter en het is nu in privébezit.

Dit Runenteken (vruchtbaarheidsteken) moest ook gebrandmerkt worden in de rechter-schouder van het kind. Tegelijkertijd liet ze een afgerichte valk achter en een perkamentje voorzien van hetzelfde Runenteken. Bij ernstige problemen of gebeurtenissen met de baby moest de valk gelost worden zodat die dan naar Gent zou vliegen met een bericht. Johanna de Waanzinnige vertrok en Hendricus van ‘t Veld ging op zoek naar een metaal om het beeldje te gieten. Hij herinnerde zich dat ergens te Kleit in Papinglo een put lag zonder bodem met daarin een verzonken klok. Na heel wat avonturen slaagde hij erin deze klok te bemachtigen en hij bracht ze naar zijn smelterij waar hij aan het werk begon.

Ongeveer twee jaar zijn verstreken en na voltooiing van het beeldje borg hij het op in de voutekamer van zijn huisje. Ondertussen, in 1501, kreeg Johanna de Waanzinnige een dochter, Isabella en wonder boven wonder in begin februari 1503 terug een zoon, Ferdinand. Op hetzelfde ogenblik begon het beeldje bij Hendricus een hemels manna te stroelen. Het bleek zelfs een wondergoede biersoort te zijn. Na enkele uren stroelen had Hendricus een hele voorraad bij elkaar die hij opsloeg in vaten in de kelder.

Zijn vrouw was zó geschrokken door dit gebeuren dat ze in paniek de valk losliet die met het perkamentje naar Gent vloog. Denkend dat er iets met het kind gebeurd was, snelde Johanna de Waanzinnige in aller ijl naar Maldegem waar ze het wondere gebeuren vernam. Als door bovennatuurlijke krachten gedreven, had het beeldje de geboorte van de tweede opvolger aangekondigd en Johanna vond het dan maar best dat er van het bestaan van Rietje niets meer te achterhalen zou zijn. Ze vroeg aan Hendricus en zijn eega om het kind verder groot te brengen, als zijnde hun kind, en ook om het beeldje te laten verdwijnen.

Hendricus vermoedde echter dat het beeldje nog zou stroelen en stopte het weg in een ooievaarsnest op de schoorsteen van zijn smelterij. De kleine Rie van ‘t Veld groeide verder op als een kloeke stoere jonge man en zou nog veel avonturen beleven, maar dit zou ons te ver leiden.

Geraadpleegde bron(nen): 

© 2024 Filip Gybels