Het Heilig Wammes
Het verhaal van het Heilig Wammes van Maaseik is gekend door iedere Maaslander, die met dit verhaal vandaag nog steeds de spot drijft met Maaseik, waarvan men de inwoners de karaktertrekken toedicht: "Loe, lèkker en hoveerdig" (lui, lekker en hovaardig).
Lang geleden, in de tijd dat Maaseik nog ommuurd was, arriveerde een landloper aan de Bospoort. 's Nachts waren de stadspoorten natuurlijk gesloten en voor een vuile, vieze landloper, die daarenboven niet gans nuchter bleek, werd de poort zeker niet geopend. Voor de landloper geen probleem, die had al ergere zaken meegemaakt. Het was een warme nacht en buiten slapen was hij toch gewoon. Hij trok dan ook z'n vestje - in het Maaslands: z'n wammes - uit, rolde het tot 'n hoofdkussen en vleide zich neer aan de voet van het kruis vlak bij de Bospoort. Voor hij in slaap viel blikte hij nog eens omhoog en zei tegen Jezus: "Kameraad, als ze U 's nachts ook al niet binnen halen, dan kunt ge vannacht ook wel op mij letten!"
's Morgens werd de landloper wakker van de eerste boerenkarren, die naar de markt dokkerden. Omdat hij tussen de karren door de poort binnen wilde ritsen, stond hij snel op en vergat z'n wammes, dat daar en toen historisch berucht werd in de wijde omgeving.
De eerste stedeling, die buiten de wallen kwam en een kruisje sloeg voor Onze Lieve Heer, wreef de slaap uit z'n ogen en keek nog eens. Onder het kruis bewoog het wammes heen en weer. "Hekserij!" riep hij hollend vanaf de Bospoort tot aan het Stadhuis. Half Maaseik volgde op z'n hielen, eerst naar het Stadhuis en dan naar de kerk om de Deken erbij te halen. Blijkbaar moesten ze zich in Maaseik aan het een en het ander schuldig hebben gemaakt, want op stel en sprong werd een grote boeteprocessie georganiseerd.
Volgens de geschiedschrijvers zat de daver er zodanig in dat "zevenduizend soldaten uit het grenskwartier" zich onmiddellijk en ter plaatse bekeerden. Dan trok gans Maaseik, de zevenduizend bekeerde soldaten incluis - boete doend, gebeden prevelend en wierook zwaaiend - terug naar de Bospoort, waar het wammes nog steeds rondkroop aan de voet van het Kruis. De Deken van de Stad, die ook niets anders wist te verzinnen, begon in paniek de gebeden voor de bezetenen af te rammelen en zegende ondertussen het wammes met overvloedig wijwater. Het wammes schokte nog wat heen en weer en bleef tenslotte tot opluchting van de Maaseikenaren doorweekt en onbeweeglijk liggen.
De stad had z'n mirakel, de hekserij was bedwongen, Maaseik legde z'n boetekleren af en trok opgelucht terug stadinwaarts. Een man echter - volgens de overlevering afkomstig uit het nabijgelegen Elen - wilde toch dat behekst en miraculeus wammes eens van naderbij bekijken. Tussen twee voorzichtige vingers hief hij het op en merkte dat het Heilig Wammes enkel en alleen bewogen had door de massa vlooien en luizen, die de landloper (de vlooienkoning) erin achtergelaten had.